afb.
Jacob Eduard de Witte was van een oud militair geslacht. Zijn grootvader was generaal-majoor bij de infanterie, zijn vader eerst genie-officier vervolgens directeur-generaal der stadswerken (van 1772 tot 1776) vanwaar hij overging in Russischen krijgsdienst; hier klom hij op tot luitenant-generaal. In tijd van zijn ambt van genie-officier heeft hij in 's-Bosch verbleven en is hij daar in kennis gekomen met Anna Johanna Eenescho. De in Den Bosch geboren Jacob Eduard, de latere dichter waarover het hier gaat, en zijn tweelingbroer, werden door de ouders overgelaten aan de katholieke familieleden der moeder, die zelf en ook de vader protestant waren, gelijk het doopboek der St. Pieterskerk te 's-Bosch uitdrukkelijk vermeld (2 april 1763). Uit den inhoud der werken van den dichter, alsook uit het feit dat hij zijne te Oss geboren dochter in de protestantsche kerk liet doopen, zou men opmaken, dat hij later den godsdienst zijner ouders heeft aangenomen. Jacob Eduard trad, evenals zijn vader en grootvader, in militaire loopbaan. 10 Augustus 1782 werd hij gedetacheerd als vaandrigsupernumerair, te Amersfoort geplaatst. In Aug. 1782 werd hij gedetacheerd, als vaandrig te Brouwershaven. Een tijd later, onder schulden gebukt gaande, wist een boomkweker uit Boskoop, Pieter van Brakel hem over te halen, door hem allerlei schoone voorspiegelingen te doen, deel te nemen aan een poging om het eiland Schouwen in handen der Engelschen te spelen. Van Bakel had reeds voor De Witte bezwarende brieven in bezit. Nu bedacht hij zich en trok zich niet alleen terug doch leverde de brieven over aan den pensionaris van Bleiswijk, om de 100 gouden rijders te verdienen, de premie voor het aanbrengen van verraders. De Witte werd gevangen genomen en zou de doodstraf hebben gekregen, doch er ontstond een geschil tusschen den Stalhouder en de Staten, wie het recht had, dit vonnis te voltrekken, de militaire of burgerlijke overheid. Aan dit geschil had hij zijn leven te danken. Hij werd nu 21 Mei 1784 door het Hof van Holland veroordeeld tot vervallenverklaring van den militairen stand, zesjarige gevangenisstraf en eeuwige verbanning uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht. Hij bracht zijn 6-jaren door te 's-Hage op de Voorpoort. Het was gedurende deze hechtenis, dat hij zich aan den letterkundigen arbeid heeft gezet en begon gedichten te maken. | 31 |
1935 |
J. CunenJacob Eduard de WitteGeschiedenis van Heesch (Oss 1935) 31-34 |
|
1986 |
RedactieWitte, Jacob Eduard deEncyclopedie van Noord-Brabant 4 (1986) 341-342 |
1993 |
Grietje Drewes en Hans GrootJacob Eduard de Witte : Fragmenten uit de roman van mijn leeven (1763-1790)Uitgeverij Verloren | Hilversum 1993 | ISBN 90-6550-122-3 |
Encyclopedie van Noord-Brabant 4 (1986) 341-342
J. Cunen, Geschiedenis van Heesch (Oss 1935) 31-34